3
Perez vond dat iedereen in deze tijd van het jaar een beetje doordraaide. Dat kwam door het licht, dat overdag schel was, terwijl het ’s nachts nooit helemaal donker werd. Omdat de zon niet helemaal onderging, bleef het ook ’s nachts nog zo licht dat je buiten een boek kon lezen. De winters waren altijd zo grauw en donker dat iedereen ’s zomers hyperactief werd, bijna op het manische af. Iedereen leek te voelen dat je de tijd goed moest benutten, dat je veel buiten moest zijn om van het licht te genieten, voordat het weer donker werd. De simmer dim noemde men dat op Shetland, de doorsudderende schemering. En dit jaar was het tamelijk bar geweest. Het weer was normaal gesproken al onvoorspelbaar en sloeg een paar keer per dag om, zodat het het ene moment kon regenen en waaien terwijl even later de zon scheen, maar dit jaar was het bijna twee weken achtereen stralend weer geweest. Door het gebrek aan duisternis kregen ook de toeristen er last van, en sommigen raakten nog meer van slag dan de plaatselijke bevolking. Ze waren het niet gewend: de vogels die tot ’s avonds laat nog kwetterden, de schemering die de hele nacht duurde, de natuur die afweek van het gebruikelijke patroon. Ze raakten geheel de kluts kwijt.
Toen Perez zag dat de man in het zwart op zijn knieën in het zonlicht zat en in tranen uitbarstte, dacht hij dan ook dat het een geval van midzomergekte was en hij hoopte dat iemand anders zich om de man zou bekommeren. Het was een tamelijk theatraal gebaar. De man zou hier nooit uit eigen beweging naartoe zijn gekomen. Waarschijnlijk had Bella Sinclair hem uitgenodigd of was hij met een van de vaste bezoekers meegekomen. Vanuit het zuiden was het Herring House lastig te vinden, zelfs als je uit Lerwick kwam. Dus het zou wel weer iets met een vrouw te maken hebben, dacht Perez. Of misschien was de man een kunstenaar die de aandacht op zichzelf wilde vestigen. Zijn ervaring was dat mensen die écht depressief waren, mensen die doorlopend konden huilen, juist niet in het middelpunt van de belangstelling wilden staan. Die kropen liever weg en probeerden zich zo onzichtbaar mogelijk te maken.
Niemand ging naar de man toe. Wel hield iedereen op met praten en keken de bezoekers gefascineerd en ongemakkelijk naar de snikkende man, die nu opkeek en zijn armen langs zijn lichaam liet hangen.
Perez voelde de afkeuring van Fran. Ze verwachtte natuurlijk dat hij iets zou doen. Dat hij geen dienst had, maakte niets uit. Hij behoorde te weten wat er gedaan moest worden. En dat niet alleen. Ze maakte misbruik van het feit dat hij verslingerd aan haar was. Alles moest op haar tijd gebeuren. Hoe lang had hij wel niet op dit afspraakje moeten wachten? Hij wilde zo graag iets voor haar betekenen dat hij zich geheel naar haar plannen zou schikken. Altijd. Het was hem nog niet eerder opgevallen dat hij helemaal aan haar overgeleverd was, en daar schrok hij wel een beetje van. Maar onmiddellijk daarna vond hij dat hij niet zo onredelijk moest doen. Per slot van rekening had ze haar dochtertje bijna verloren. Dan was het toch logisch dat ze tijd nodig had om dat te verwerken? En ze was zonder meer de moeite van het wachten waard. Hij stapte op de huilende man af, hurkte naast hem neer, hielp hem overeind en liep met hem de zaal uit, naar een plek waar niet zoveel ogen op hen gericht waren.
Ze gingen naar de keuken, waar de jonge kok, Martin Williamson, schalen met toastjes aan het klaarmaken was. Perez kende hem al van jongs af aan en kon zich na enig nadenken zelfs de voornamen van zijn grootouders herinneren. Martin runde het café-restaurant van het Herring House. Vanavond serveerde hij uiteraard allerlei hapjes met haring, zoals dunne reepjes zure haring op ronde stukjes sodabrood. Het rook naar azijn en citroen. Er waren oesters uit de streek en gerookte Shetlandse zalm. Perez had na de lunch niets meer gegeten en het water liep hem in de mond. Martin keek op toen ze binnenkwamen.
‘Mogen we hier even gaan zitten?’
‘Als jullie maar van de hapjes afblijven. Vanwege de hygiëne.’ Maar hij zei het grijnzend. Hij was altijd al een vrolijke knul geweest, ook vroeger, wist Perez zich te herinneren. Perez had hem wel vaker op trouwerijen en feestjes gezien, en dan lachte hij altijd, met een kwajongensblik in zijn ogen.
Martin ging weer aan het werk en lette verder niet op hen. Uit de galerie klonk opnieuw vioolmuziek. Roddy was weer gaan spelen om de ongemakkelijke stilte te doorbreken en het publiek weer in een kooplustige stemming te brengen.
De onbekende man stond nog na te snikken. Perez had medelijden met hem en vond het tamelijk gevoelloos van zichzelf dat hij even aan eten had gedacht. Hij achtte zichzelf niet in staat tot zo’n uitbundig vertoon van verdriet en vermoedde dat de man voor het oog van alle aanwezigen in huilen was uitgebarsten, omdat er iets afschuwelijks was voorgevallen. Of misschien was de man ziek? Dat kon natuurlijk ook.
‘Zeg,’ zei hij. ‘Zo erg kan het toch niet zijn?’ Hij trok een stoel bij en liet hem daarop plaatsnemen. De man keek hem aan alsof hij nu pas in de gaten had dat Perez bij hem stond. Met de rug van zijn hand veegde hij zijn tranen weg. Het was een kinderlijk, ongekunsteld gebaar waardoor Perez voor het eerst enige sympathie voor de man kon opbrengen. Hij pakte een zakdoek en gaf die aan de man.
‘Ik weet niet wat ik hier doe,’ zei de man.
Hij had een Engels accent, maar zo te horen kwam hij niet uit het zuiden van Engeland. Perez moest aan Roy Taylor denken, een collega die in Inverness werkte. Roy kwam oorspronkelijk uit Liverpool. Had deze man dezelfde tongval als Roy? Niet helemaal, vond hij.
‘Ach, dat overkomt ons allemaal weleens.’
‘Wie bent u?’
‘Jimmy Perez. Ik zit bij de recherche. Maar ik ben niet in functie naar het Herring House gekomen. Mijn vriendin is een van de twee mensen die hier exposeren.’
‘Het Herring House?’
‘Dit hier. Deze galerie. Zo heet het hier.’
De man reageerde niet. Zijn blik leek naar binnen gekeerd, alsof hij helemaal opging in zijn eigen verdriet en niet meer luisterde.
‘Hoe heet u?’ vroeg Perez.
Weer geen reactie. Een lege blik.
‘U kunt me toch wel vertellen hoe u heet? Dat kan toch geen kwaad?’ Zijn geduld raakte op. Hij had gedacht dat Fran en hij vanavond wat nader tot elkaar zouden komen en gehoopt dat hij vannacht bij haar kon blijven slapen. Zijn vrienden zouden geschokt hebben gereageerd als ze wisten wat voor fantasieën hij had, en zelf vond hij ze eigenlijk ook niet erg passend. Fran had hem verteld dat Cassie bij haar vader logeerde. Dat was toch een goed teken? Gewoonlijk liet hij zich veel te veel door de emoties van anderen meeslepen. Maar nu voelde hij de drang opkomen om zich tegen deze onbekende huilebalk te verzetten.
De Engelsman keek hem aan. ‘Ik weet niet hoe ik heet,’ zei hij op vlakke toon, zonder dramatisch te doen. ‘Ik kan niet meer op mijn naam komen. Ik weet niet hoe ik heet en ik weet ook niet waarom ik hier ben.’
‘Hoe bent u hier dan terechtgekomen? In het Herring House? Op Shetland?’
‘Ik weet het niet.’ Er klonk iets van paniek in zijn stem door. ‘Ik kan me niets herinneren van voordat ik voor dat schilderij stond. Dat schilderij van die vrouw in het rood dat daar aan de muur hangt. Het lijkt wel alsof ik op dat moment pas ter wereld ben gekomen, want verder weet ik niets meer.’
Perez vroeg zich af of hij het slachtoffer was geworden van een practical joke, het soort geintjes waar Sandy dol op was. Sandy, die van Whalsay kwam en met Perez werkte, had een puberaal gevoel voor humor. Uiteraard wist het hele team dat hun chef hier vanavond samen met de Engelse kunstenares naartoe zou gaan. Hij achtte hen er zeker toe in staat een poging te doen zijn avond grondig te verpesten. Ze zouden niet meer bijkomen van het lachen.
Zo te zien had de man geen verwonding aan zijn hoofd opgelopen. Hij zag er zo verzorgd uit, zo op en top het heertje, dat het niet aannemelijk was dat hij een ongeluk had gehad. Maar als dit een act was, deed hij het overtuigend. De tranen, het gesnik. Dat kon toch niet gespeeld zijn? En waar kende Sandy hem van? Hoe zou hij deze man zo ver hebben gekregen deze stunt uit te halen?
‘Waarom kijkt u niet wat u bij u hebt?’ zei Perez. ‘Misschien hebt u een rijbewijs of een creditcard op zak. Dan weten we in elk geval hoe u heet en kunnen we uw familie opsporen. Wie weet komen we er dan ook achter wat er gebeurd is.’
De Engelsman kwam overeind en voelde in de binnenzak van zijn jasje. ‘Hij is weg,’ zei hij. ‘Hier bewaar ik altijd mijn portemonnee.’
‘Dus dat kunt u zich nog wel herinneren?’
De man aarzelde. ‘Blijkbaar. Maar hoe weet ik nou of dat waar is?’ Ook zijn andere zakken doorzocht hij langzaam en grondig, maar hij bleek niets bij zich te hebben. Hij trok zijn jasje uit en gaf dat aan Perez. ‘Kijkt u zelf maar.’
Dat deed Perez, al wist hij bij voorbaat dat hij niets zou vinden. ‘En uw broekzakken dan?’
De man keerde zijn zakken binnenstebuiten en keek Perez met angstige ogen aan. Door de witte zakken die uit zijn zwarte broek hingen, zag hij er nogal bespottelijk uit.
‘Had u niets bij u?’ vroeg Perez. ‘Een tas? Een koffertje?’ Hij merkte dat hij tamelijk radeloos klonk. Zijn visioen van een nachtje met Fran vervaagde snel.
‘Hoe moet ik dat nou weten?’ Het klonk als een vertwijfelde schreeuw.
‘Ik ga wel even kijken.’
‘Nee,’ zei de man. ‘Niet weggaan.’
‘Heeft iemand u iets aangedaan? Waar bent u zo bang voor?’
Hij dacht een ogenblik na. Keerde zijn geheugen gedeeltelijk terug? ‘Ik weet het niet zo goed.’
‘Loopt u maar met me mee.’
‘Nee. Ik durf niet meer naar die mensen toe.’
‘Dus die mensen kunt u zich nog wel herinneren?’
‘Dat zei ik toch? Vanaf dat schilderij weet ik alles nog.’
‘Bent u door dat schilderij van streek geraakt?’
‘Misschien. Weet ik niet.’
Perez kwam overeind. Nu stonden ze recht tegenover elkaar, met de tafel tussen hen in. De kok was niet meer in de keuken en Roddy Sinclair was opgehouden met vioolspelen. Uit de galerie klonk geroezemoes. ‘Ik ga even kijken of u misschien een tas of iets dergelijks bij u had,’ zei Perez. ‘Dan zal ik meteen vragen of iemand weet wie u bent en of iemand u heeft zien binnenkomen. Blijft u maar rustig hier.’
‘Goed,’ zei hij wat aarzelend, als een kind dat zichzelf probeert wijs te maken dat het niet bang hoeft te zijn in het donker.
In de galerie stond Fran druk te praten met een forsgebouwde vrouw in een oversized bloemetjesjurk. Fran leek een beetje aangeschoten. Toen hij langs hen liep, maakte hij uit de flarden van het gesprek op dat de vrouw een van de schilderijen wilde kopen en dat ze bespraken hoe het doek het best naar het vasteland verstuurd kon worden. Een toerist, dacht hij. Het was immers hoogseizoen. Ogenschijnlijk een vermogend toerist. Ze zei dat ze Frans werk prachtig vond en vroeg of ze misschien een provisie konden afspreken. Perez was apetrots op Fran.
Bella kwam naar hem toe, waarbij ze een oudere man die haar aandacht probeerde te trekken, negeerde. Door haar grijze, kortgeknipte haar, haar lange zilveren oorbellen en haar grijze zijden blouse deed ze Perez denken aan een grote zilverkleurige vis. Dat kwam ook door haar mond en haar grote grijze ogen. Toch zag ze er nog aantrekkelijk uit. In haar jonge jaren was ze een prachtige vrouw geweest, haast legendarisch mooi, en nog steeds was ze een opvallende verschijning. ‘Fijn dat je je om die arme stumper hebt bekommerd, Jimmy. Wat was er met hem aan de hand?’ Ze keek hem strak aan.
‘Dat weet ik niet precies.’ Perez gaf niet zomaar informatie prijs als dat niet strikt noodzakelijk was. Het was een gewoonte die hij zich van jongs af aan eigen had gemaakt. In de kleine gemeenschap waarin hij was opgegroeid, bestond zo weinig privacy dat hij elk miniem stukje ervan had gekoesterd. En nu, in zijn werk, was informatie kostbaar, en hij moest ervoor waken anderen te veel te vertellen. Elders, waar je meer in de massa opging, maakte het niet zoveel uit als je als politieman weleens uit de school klapte. Een babbeltje met je echtgenote onder het eten, een sterk verhaal in de kroeg. Dat had verder geen gevolgen. Maar hier leek het of de verhalen die je ophing, steevast bij je terugkwamen en vervolgens tegen je gebruikt werden. ‘Ken je hem, Bella? Is hij een kunsthandelaar? Een journalist? Hij komt in elk geval uit Engeland.’
‘Nee. Ik dacht dat Fran hem misschien had uitgenodigd.’
‘Hij leek zeer gecharmeerd te zijn van je zelfportret.’
Ze haalde haar schouders op, alsof het vanzelfsprekend was dat men haar werk geweldig vond.
‘Heb je hem zien binnenkomen?’
‘Ja, net voordat Roddy ging spelen. Ik heb hem al zo vaak zien optreden dat ik ook oog had voor andere zaken.’
‘Is hij in zijn eentje gekomen?’
‘Absoluut.’
‘Weet je of hij een tas of zo bij zich had?’
Ze deed haar ogen dicht en probeerde zich de scène voor de geest te halen. Haar geheugen was betrouwbaar, want per slot van rekening was ze een schilderes. ‘Nee,’ zei ze. ‘Geen tas. Hij had zijn handen in zijn zakken. Wat dat betreft kwam hij heel relaxed over. Hij bleef achteraan staan tot Roddy klaar was met spelen. Toen liep hij naar mijn schilderij, en daarna bekeek hij het schilderij van Cassie. Daar was hij erg van onder de indruk, vond je ook niet?’ Ze zweeg en wachtte op een reactie.
‘Hij leek me eerder een beetje in de war,’ zei Perez uiteindelijk. ‘Ik weet het niet precies. Het zou kunnen dat hij is ingestort. Misschien moet ik er een dokter bij halen.’
Bella leek hem al niet meer te horen. Ze keek om zich heen om de kooplust van het publiek te peilen.
‘Dat is Peter Wilding die daar met Fran staat te praten,’ zei ze. ‘Ik hoop dat ze een beetje aardig tegen hem doet. Hij is namelijk een potentiële koper.’
De vrouw in de bloemetjesjurk die met Fran had staan praten, stond nu ergens anders, en haar plaats was ingenomen door een enthousiaste man van middelbare leeftijd in een wit shirt, met heel donker haar. Fran was aan het woord, en hij stond naar haar toe gebogen, zijn hoofd een beetje schuin, alsof hij geheel in haar verhaal opging.
Bella lachte even en mengde zich onder de andere gasten. Op weg naar de keuken liep Perez met opzet langs het tweetal. Wilding zei iets, op tamelijk zachte toon, en hoewel de woorden verloren gingen in het geroezemoes, kon Perez wel raden dat hij het over de geëxposeerde doeken had. Fran merkte Perez niet eens op.
In de deuropening van de keuken bleef hij staan. Martin Williamson stond bij het aanrecht pannen schoon te maken, met zijn rug naar hem toe. De mysterieuze man was verdwenen.